In 1919 kiest het mannelijk deel van de bevolking van Overijssel de eerste vrouw in de Provinciale Staten: Gaatske Adriana Ladenius. Vrouwen kunnen sinds 1917 wel gekozen worden, maar mogen niet zelf stemmen. Actief kiesrecht voor vrouwen wordt weliswaar in 1919 ingevoerd, maar pas nadat de Statenverkiezingen zijn geweest. In de Tweede Kamer verschijnt in 1918 al de eerste vrouw. Het is Suze Groeneweg. Net als Ladenius is zij lid van de SDAP.
Gaatske Adriana Ladenius wordt in 1883 in Emmen geboren en overlijdt in Almelo in 1953. Zij woont met haar moeder Catharina Elisabeth Bencker Andreae en haar vader Hendrik Johannes Ladenius in Zuidhorn en Vianen. In 1897 verhuist het gezin naar Almelo. Gaatske volgt de Hoogere Burger School (HBS) en gaat in 1902 naar Amsterdam naar een tekenschool voor meisjes en naar de Academie voor Beeldende Kunsten, een opleiding van drie jaar. In 1907 keert ze terug naar Almelo en in 1908 sluit ze zich aan bij de SDAP. In 1921, op 38-jarige leeftijd, trouwt ze met de veertigjarige Albertus Cornelis Leendertz, rechter en later president van de rechtbank in Almelo.
Gedurende haar politieke loopbaan blijft ze tekenen en schilderen. Het Rijksmuseum heeft werk van Ladenius in het archief. Ook tekent ze voor kinderboeken, en maakt politieke prenten voor socialistische tijdschriften.
In den spoortrein
Haar politieke overtuigingen beschrijft Ladenius in haar boek In den Spoortrein, het belang van de arbeidersvrouw in de gemeenteraadspolitiek (Amsterdam 1918) waarin ‘een blonde vrouw met een boek’ arbeidersvrouwen in een treincoupé socialistische grondbeginselen uit de doeken doet. Arbeidersvrouwen zijn gebaat bij vrouwenkiesrecht, betoogt Ladenius, omdat zij daarmee hun omstandigheden kunnen verbeteren.
“’t Was vol in de coupé 3de klasse vrouwen. Zij zaten er met hun zevenen, meeste arbeidersvrouwen met vroeg verouderde gezichten,” zo begint In den spoortrein. “Natuurlijk liep ‘t gesprek over de dure tijden. ‘Mensch, mensch, waar moet ‘t toch naar toe!’ zei een dikke vrouw, ‘’t leven wordt maar aldoor duurder, je weet haast niet meer, waarop je zult bezuinigen. ‘k Heb in geen twee jaar een nieuw stukje kleren gekocht.’ … ‘Toen kwam de diepe, klankvolle stem van een blonde jonge vrouw, die in een hoek in een boek zat te lezen: ‘Als wij vrouwen ‘t kiesrecht hadden, hadden we meer invloed op de levensmiddelenvoorziening dan nu.’
Ze keken haar allemaal aan en de magere vrouw vroeg een beetje spottend: ‘Zouden we ‘t beter krijgen, als we ‘t kiesrecht hebben?’ Toen legde de blonde vrouw haar boek weg en antwoordde lachend: ‘Ja, zeker, als we ons kiesrecht maar goed gebruiken!’
Politieke loopbaan
Ladenius zou met een onderbreking als gevolg van de Duitse bezetting tot 1950 in de Provinciale Staten blijven en kreeg pas in 1948 gezelschap van een andere vrouw: de communiste J. Broekman-Smit. In de gemeenteraad van Almelo zat Ladenius van 1919 tot 1941.
In 1948 blikt Ladenius terug op het politieke loopbaan in een toespraak ter gelegenheid van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina: “Na langdurige strijd werd én aan de arbeiders én aan de vrouwen de politieke medezeggenschap, het kiesrecht, toegekend. De plaats van de vrouw en de plaats van de arbeider is nu een geheel andere dan een halve eeuw geleden. Waren het toen goeddeels de hooggeplaatsten en welgestelden, die deel uitmaakten van Regering, Eerste en Tweede Kamer, Staten en Gemeenteraden, thans is ook het arbeiderselement, zijn de kleine burgers en de kleine boeren er rijkelijk in vertegenwoordigd, ook in deze Staten. Dat de vrouwen in die lichamen rijkelijk vertegenwoordigd zijn, kan ik helaas niet zeggen, maar misschien komt dat later nog…’.
Algemeen kiesrecht
Het passieve vrouwenkiesrecht werd in 1919 gevolgd door een wetsvoorstel van Henri Marchant om algemeen vrouwenkiesrecht in te voeren. Op 18 september ondertekende koningin Wilhelmina de wet die vrouwen volledig kiesrecht gaf. Bij de eerste verkiezingen die volgden, in 1922, kwamen zeven vrouwen in de Tweede Kamer. Bij deze verkiezingen bleek dat vrouwen niet zo anders stemden dan de mannen. De politieke verhoudingen van voor de invoering van het vrouwenkiesrecht bleven praktisch hetzelfde.
Statenverkiezingen
Bij de statenverkiezingen in 1919 was het algemeen kiesrecht voor mannen ouder dan vijfentwintig jaar en in 1923 ook voor vrouwen na veel strijd een feit. Bij de verkiezingen van 1919 waren de liberalen de grote verliezers: ze vielen terug van negentien naar tien zetels. De socialisten waren de grote winnaars: van vier naar acht zetels. Voor het eerst kwam een communist in de staten. De protestants-christelijke partijen konden hun veertien zetels handhaven, maar de antirevolutionaire partij verloor drie zetels, waaronder een aan de christensocialisten. De rooms-katholieke partij won vier zetels en kwam op dertien zetels uit.
Door Schokkenbroek