Anton Voorhorst: ‘Na de overdracht begon de repatriëring. Alles moest terug naar Nederland. Wij waren als laatsten gekomen en zijn als laatsten weer gegaan. Er zijn nog vijf generaalsschepen ingezet voor de terugtocht. Ik kwam met een stuk of drie jongens bij de foerier te werken. We moesten kleding innemen. Overdag gingen wij weleens dingen bezichtigen, een rondrit of excursie naar de Borobudur en de plantentuin bij Buitenzorg. ’s Avonds gingen we weleens de stad in. Je kon in die tijd gewoon vrij rondlopen. Het was heel anders. Het was gewoon wachten totdat we naar huis konden. In Semarang zijn we op de trein gestapt en langs de kust helemaal naar Batavia gegaan om in te schepen. Van de terugweg herinner ik mij weinig meer. We waren blij dat we naar huis gingen.
Bij thuiskomst werd er feest gevierd. Ze waren blij dat je er weer heelhuids was. Er kwam een muziekkorps thuis en van de buurt kreeg ik een fiets. Dat was een prettige ervaring. Dit tafeltje heb ik uit Indië meegenomen en ook wat sieraden en batikdoeken, maar die heb ik niet meer. Ik had ook een samoerai zwaard en een jachtgeweer, maar die durfde ik niet mee te nemen. Achteraf gezien had dat best gekund.
Ik kwam gewoon weer op de boerderij. Ik had geen probleem de draad weer op te pakken. Er is een groot verschil tussen hen die er 1,5 of 3 jaar hebben gezeten. Wel schrok ik in het begin als er bijvoorbeeld een deur hard dichtklapte. Dat heb je dan nog overgehouden van die eerste [gewelddadige] periode. Erg lang heeft dat niet geduurd.’
Ewout van der Horst