Henk Aalders: ‘Ik ben twee jaar en negen maanden weggeweest. Voor de tweede politionele actie waren wij al weer terug in Nederland. We zijn dus net op tijd weggegaan. We kwamen 23 september 1948 in Nederland terug. Ik was net voor mijn verjaardag weer thuis. In Amsterdam stonden bussen klaar. Ik ging mee met de bus naar Drenthe. We gingen overal langs. Ik was één van de laatste die mocht uitstappen. Bij mij thuis stonden enkele mensen mij op te wachten. ’s Avonds is er nog een muziekkorps uit het dorp geweest. Dat vond ik wel leuk. Verder niets. Ik was de eerste soldaat die terugkwam. Toen de dienstplichtigen later terugkwamen, hebben ze enkele feestelijkheden gehouden. Ze kwamen ook nog bij mij om een speldje of wat dan ook te geven.
Als een onervaren persoon met alleen lagere school was ik vertrokken. Ik moest wel even wennen. Je was zo’n tijd weggeweest. Jaren! Mijn kleine zusje was ineens groot. Het overbuurmeisje kwam eraan. Dat was een jonge vrouw geworden. Ik wist echt niet wie ze was. “Ja, ik ben je overbuurmeisje!” Dat was wel leuk. Ik had wat cadeautjes meegenomen, een portemonnee, een tasje enzo. Ik had ook nog wat krissen gekocht.
Eerst was ik nog een poosje in dienst. Toen moest ik mijn uniform inleveren. Ik had voor die tijd altijd bij de boer gewerkt. Dat leek mij niet meer wat. Ik had meer van de wereld gezien en was zelfstandiger geworden. Je kon cursussen gaan volgen voor metaalarbeider bijvoorbeeld. Dat betaalde de regering. Ik heb gekozen voor een cursus machinebankwerker. Ik heb een opleiding in Groningen gehad. Die heb ik met goed gevolg afgesloten. Toen heb ik nog een tijdje bij een machinefabriek gewerkt, maar die hadden geen werk genoeg. Bij Stork hier in Hengelo hadden ze mensen nodig. Daar heb ik op gesolliciteerd. Ik ben als constructiebankwerker aangenomen. Zo ben ik bij Stork gekomen. Op die manier heb ik wel voordeel van mijn jaren in Indië gehad. Als er geen oorlog was geweest, was ik waarschijnlijk bij de boer gebleven.
Natuurlijk denk ik nog wel eens aan alles wat ik in Indië heb meegemaakt en aan die gesneuvelden. Maar ik heb er geen last van. Ik heb veel kameraadschap aan die tijd overgehouden. Je was met een groep bij elkaar. Die wordt meer dan familie, een hechte gemeenschap, waarop je vertrouwen moet. Je leert om afspraken na te komen, want je doet het niet alleen voor jezelf, maar ook voor je kameraden. De meesten hebben het contact onderhouden. Een enkeling wilde er later niets meer mee te maken hebben en is afgehaakt. Voor zover mogelijk ben ik naar elke reünie van 1-1 RI geweest. Er zijn er nog maar een paar over. We houden nu met andere bataljons gezamenlijk een bijeenkomst. Met mijn vrouw en kinderen heb ik ook altijd wel over Indië gesproken, maar voor hun is het moeilijk om alles te begrijpen. Mijn dochter weet er ook veel van, maar ze heeft het zelf niet meegemaakt. Dat gevoel heb je dan niet.’
Ewout van der Horst